Het verhaal van Piet van Geenen

Uit tutiwiki
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Hoofdpagina | Beroemde namen

De naam Piet van Geenen was bij de meeste vrijwilligers die er nu zijn, alleen bekend van de film die af en toe gedraaid wordt tijdens de stoomweekenden. Het werd daarom tijd om hem nog eens uit te nodigen op De Tuut, opdat hij vanuit zijn oude werkomgeving misschien nog een en ander over zijn ervaringen zou kunnen vertellen. Piet werd in 1929 in Appeltern geboren en in 1948 is hij bij de polder in dienst gekomen. Daar heeft hij, zoals ook zijn vader en zijn broers Wim en Geert destijds, als stoker gewerkt, wanneer het stoomgemaal in bedrijf moest. Het was een afwisselende baan.

Waterstanden

Zo reed hij in de zomer op een brommertje langs alle 70 stuwen om het zomerpeil voor de boeren handmatig te regelen (getrapt); dit gebeurde via de inlaat vanuit het Maas Waalkanaal naar de Nieuwe Wetering. Bij deze inlaat werd het peil op 7,5 meter + NAP gehouden. Het peil te Appeltern werd door middel van schuiven in de Noordersluis geregeld op 5 meter + NAP. Het peil van de Oude Wetering in Alphen daarentegen werd slechts op 2,30 meter + NAP gehouden. Zodoende was er voor de landbouw en fruitteelt altijd voldoende water.

vlnr Wim en Piet van Geelen en Adriaan Basten

Bepalend voor het in bedrijf nemen van De Tuut waren het weer en de waterstanden zoals die via de radio te horen waren. Deze waardes werden altijd precies opgeschreven.

Stoken

De ervaring had geleerd wanneer er een of twee ketels opgestookt moesten worden. Vaak werd eerst ketel 2 opgestookt en aan het einde van de werkdag werd het vuur dan afgedekt met fijne as, zodat het bleef smeulen. De volgende dag om vijf uur werd dan - afhankelijk van de waterstanden - besloten om ketel 3 al dan niet ook op te stoken (ketel 1 werd in die tijd nauwelijks gebruikt). Na een stookdag (met heel wat aangevoerde kruiwagens kolen) was de stoomdruk van de ketel voldoende om met de bemalingspomp te gaan draaien. Bij vollast stond de druk maximaal op 12 kg/cm² en was de stoomtemperatuur 330° C. Om de zes tot acht uur moesten de vuurroosters gereinigd worden. De as werd dan in een ijzeren kruiwagen afgevoerd en bovenaan de dijk gestort, waarna het vervolgens werd opgehaald door de boeren voor verharding van erf en wegen. De aangevoerde kolensoorten waren zeer verschillend in kwaliteit (soms zat er ook veel leisteen tussen). Daardoor konden de gebruikte hoeveelheden voor de twee ketels variëren van wel 12 tot 15 ton per dag. Als we weten dat een ton kolen ongeveer twaalf flinke kruiwagens betekent, dan kan worden uitgerekend hoe vaak deze kruiwagens vanuit de koude, tochtige kolenloods naar het warme ketelhuis vervoerd moesten worden. Zeer grote kolenbrokken werden met de hamer kapot geslagen. De kolenloods was geheel open. Later zijn er - de nu nog aanwezige - betonzijwanden bij gekomen. Het merendeel van de kolen lag op een vloer van klei.

Bruinkool

Hoewel Piet dit - in tegenstelling tot zijn vader - niet zelf meer heeft meegemaakt, is er ook nog bruinkool gestookt, een mindere kwaliteit kolen. Dit komt vooral tot uiting in het warmtegevende vermogen of wel de verbrandingswaarde. Ook het verbrandingsproces verloopt anders. De verbrandingslucht wordt namelijk geforceerd onder het rooster toegevoerd, d.w.z. met een kleine overdruk. Tot na de oorlog was de installatie voor deze extra onderlucht nog aanwezig. In de kleine kelder stond een luchtventilator die werd aangedreven via leren riemen vanaf de assen van de stoommachines. Deze ventilator blies de lucht in een gemetseld kanaal, dat onder de vloer liep langs de ketels. Van hieruit gingen er luchtleidingen naar de aspit (een soort grote asla). Op elke aspitdeksel zat een luchtkast met een regelklep. Je moest niet vergeten om de luchtklep dicht te zetten als je in het vuur wilde kijken, anders woeien er hete gassen in je gezicht. Toen er betere kolen beschikbaar kwamen, is de ventilator afgevoerd naar een oudijzerboer. Nu zijn alleen de aandrijfwielen en assen van deze installatie nog te zien. Ook het luchtkanaal onder de vloer met aftakkingen naar de aspit is nog intact.

Ketels

De ketels werden altijd gevuld met water dat direct uit de wetering werd gepompt. Dit gebeurde altijd nadat de tweejaarlijkse ketelkeuring had plaatsgevonden. Het opvullen gebeurde middels een handvleugelpomp (er was wel elektriciteit, maar een elektrische pomp kwam pas veel later), die op de plek zat waar nu de geiser en wasgelegenheid zijn. Het op die manier opvullen van de ketels duurde meer dan een dag. Er werden geen chemicaliën aan het ketelwater toegevoegd, zoals nu wel het geval is. Tussentijds werden de ketels ook niet leeggespuid; ze bleven het gehele seizoen gevuld.

Het schoonmaken van het inwendige van de ketels was verschrikkelijk zwaar werk. Alles werd afgebikt met een soort van lashamer en ook de klinknagels moesten geheel worden vrijgemaakt van ketelsteen. Onderin de ketel lag altijd een dikke laag slib die regelmatig verwijderd moest worden. Het schoonmaken van de grote ketels was een stuk eenvoudiger (meer ruimte) dan van de kleine ketel. Deze werd trouwens zelden gebruikt. Alleen als er met een maximale capaciteit gepompt moest worden, werd hij erbij gestookt. Een ambtenaar van het stoomwezen controleerde het inwendige van de ketel altijd met een brandende kaars; dit om te kijken of er voldoende zuurstof was. Voor een grote ketelkeuring werd ooit eens de gehele bemetseling aan de voorzijde weggesloopt om stukken metaal uit de romp te controleren. Er zijn toen klinknagels verwijderd. Dit moet zich volgens de gegevens die nog te vinden zijn in een technisch logboek van destijds, het zogenaamde stoomboek, in 1960 hebben afgespeeld.

De machines werden voorverwarmd, zoals wij dat nu ook nog doen. De cilinderolie was vaak erg dik en stroperig (hoge viscositeit). Het duurde soms een hele tijd voordat het vulkannetje vol was en menigmaal liep het dan ook over, met als gevolg een vette vloer. De olie werd destijds geleverd door de Beuningse firma Gedo. Onlangs mochten we van een van de medewerkers van dit bedrijf een oud, authentiek cilinderolieblik ontvangen.

De bemalingpompen zogen soms zoveel gras en riet aan dat het krooshek ging dichtzitten. In de winter zaten er vaak ijsschollen dwars op het rooster, zodat de toevoer van het water belemmerd werd. En bij strenge vorst kwam het wel eens voor dat de voedingwater-aanzuigpijpen vrijwel dichtgevroren waren.

De arbeidsomstandigheden waren ronduit slecht. Was- en kleedgelegenheid was er nauwelijks. In het achterste gedeelte, naast de huidige ingang van Peer Vos, en naast de schoorsteenopbouw was een toilethokje met een ouderwetse ‘kakdoos’. Het was een zwaar leven met dikwijls lange werktijden. {Bron: Monumentaal 2007 nummer 1)