Geschiedenis van de waterhuishouding van het land van Maas en Waal

Uit tutiwiki
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Hoofdpagina | Omgeving

Waterhuishouding

Het gebied tussen Maas en Waal heeft de vorm van een schuin liggende badkuip. De rivierdijken langs de Maas en de Waal zijn de hoge randen van de badkuip, en het westelijke gedeelte tussen Alphen en Dreumel is het laagste deel, het afvoerputje. Het gebied bij Alphen ligt zo’n 4 meter lager dan het oostelijke deel van Maas en Waal tussen Bergharen, Beuningen en Wijchen. Het rivierpeil van de Maas en de Waal ligt ’s winters rond de 6 meter + NAP. Bedenk daarbij dat de polder nabij Alphen op een hoogte ligt van 3,5 meter + NAP en het is duidelijk dat de afwatering van het gebied tussen Maas en Waal van oudsher problematisch is, vooral van het laag gelegen westelijke deel.

Het overtollige water moest vroeger met natuurlijk verval worden afgevoerd naar de rivieren. Omdat water, lastig genoeg, alleen maar van hoog naar laag stroomt, en het peil van de Maas over het algemeen wat lager is dan het peil van de Waal, lopen de weteringen van oost naar west door het gebied en monden ze uit in de Maas. Het gevolg daarvan is dat de oostelijke delen van Maas en Waal hun water lozen op de polders in het westen, die het vervolgens weer moesten zien kwijt te raken op de Maas. Dat lukte alleen bij laag water van de Maas. In de winter, als de meeste regen valt en het meeste water moet worden afgevoerd, is het peil van de Maas (een regenrivier) juist hoog. Daardoor is de afvoer vaak moeizaam of zelfs in het geheel niet mogelijk. Het gevolg daarvan is wateroverlast. De lage komgronden in het midden en westen van het gebied stonden soms wel 6 maanden per jaar onder water. Prima voor de rijstteelt, als ons klimaat daar tenminste geschikt voor zou zijn geweest, maar slecht voor de teelt van graan en aardappelen of voor de beweiding van vee.

Ruzies tussen de oostelijke en de westelijke dorpen zijn door de natuurlijke ligging van het gebied slecht te voorkomen. De geschiedenisboeken en rechtbankverslagen staan daar dan ook vol mee. Het uitgangspunt van de waterbeheersing was: ‘wie het water deert, die het water keert’. Anders gezegd de hooggelegen dorpen moesten zelf hun water zien te lozen en mochten het niet dumpen in het lager gelegen gebied, waar water van nature zijn weg naar zoekt. Door de ligging en vorm van het gebied liggen de weteringen in het lage middendeel en lopen van oost naar west, zodat het westen vroeg of laat het water van het oostelijke deel moet afvoeren. Daarover en over de kosten van de daarvoor te treffen voorzieningen is er eeuwen ruzie gemaakt en geprocedeerd. Juist daardoor weten we zo veel over de waterstaatsgeschiedenis van het gebied.

Weteringen

Overzicht weteringen

Hiervoor werden de weteringen al genoemd. Er zijn er meerdere, maar vanouds is de belangrijkste de Oude of Rijks Wetering, die van het broekland (moeras) bezuiden Ewijk loopt naar de Schans tussen Alphen en Maasbommel. De Oude Wetering wordt al genoemd in 1262.

Daarnaast is er de Nieuwe Wetering, van Hatert in Nijmegen naar Appeltern. Zo nieuw als de naam suggereert is die wetering echter niet. In 1321 schreef Graaf Reinoud II van Gelre een dijkbrief waarin hij met een zeer vooruitziende blik de waterhuishouding in Maas en Waal regelde: ‘Des maandags, den dertienden dag nadat men schrijft Epiphania Domini’ (12 januari) de Dijkbrief ‘aan die van tusschen Maas en Waal; dat de landen van het Rijk van Nijmegen en van dezen ambten eene bedijking en wetering vorderen en daarom dijkgraaf en heemraden gesteld heeft, maar ook bepaalt op welken plaatzen de weteringen zullen worden gegraven en hoe de kosten daartoe zullen uitvindig gemaakt worden’.
Ten aanzien van de plaats van de Nieuwe Wetering bepaalde hij: dat de tweede grote wetering in het land tussen Maas en Waal zou moeten lopen "van Appelteren tot in de Haerenre Meer (het moerasgebied ten zuiden van Bergharen) ende voert op alzoe veer als den heymraedt s'Landtz orbaer dunckt". De wetering werd — waarschijnlijk nog in de 14e eeuw — gelegd vanaf de Tuut in Appeltern tot in het Harense Meer. Vandaar is de wetering - mogelijk wat later - kaarsrecht door de broeklanden heen doorgetrokken in oostelijke richting tot aan de Palkersdijk. In die Palkersdijk werd een sluisje gelegd, het z.g. Palicker schutlaken, waar het water vanuit het Neerbosse en het Teerse broek op min of meer natuurlijke wijze naar toe vloeide. Het benedenstuk van deze wetering, d.w.z. het gedeelte van de Tuut tot ongeveer het Ewijkse broek, is hoogstwaarschijnlijk gelegd in een van nature al bestaand tracé, doch het bovenstuk ervan doorsnijdt de oude perceelsgrenzen en is dus volledig gegraven. Evenals hij dat voor de Oude Wetering voorschreef, moesten er naar de mening van graaf Reinald ook in deze wetering drie schutlakens (keersluizen)worden gelegd. Die moesten respectievelijk liggen "boeuven der Tuyt daer 't gerycht van Apelteren uytgaet", „tusschen Haeren ende Hernen" en „boeuven Wesel inden broeck daer den hemraet des Lants oirber dunckt". Zeker is echter slechts, dat dit derde en bovenste schutlaken inderdaad is gelegd.

Wetering

Ten aanzien van de Oude Wetering bepaalde Reinoud II dat die door moest lopen naar de ‘Droemeler’(Dreumelse) sluize en daar moest lossen op de Maas. Die oplossing is pas in de vorige eeuw gerealiseerd, want de benedendorpen Alphen en Dreumel hadden er begrijpelijkerwijs weinig zin in om ook al het water van de bovendorpen te moeten afvoeren. Zij wisten de wetering uit hun deel van de polder te weren en de bovendorpen te dwingen tot afvoer van het water via de Rijkswetering en de sluis bij De Schans, tussen Maasbommel en Alphen. Daardoor had Maasbommel veel wateroverlast en die plaats wist af te dwingen dat er een nieuwe wetering kwam, de Blauwe of Sochtelse wetering met een sluis bij Blauwe Sluis. Die wetering en sluis hebben nooit goed gewerkt. Dat leidde tot veel wateroverlast in het hele gebied. Al met al was die oplossing nog slechter dan de eerdere oplossing met de waterafvoer via Maasbommel. De Molenpolder tussen Alphen en Dreumel kreeg een eigen afwatering en eigen sluizen voor de waterafvoer naar de Maas. Die sluizen bestonden al in 1294. Ze getuigen van de vroege bedijking van dit deel van het gebied.

Bouw stoomgemalen

In 1846 werd het eerste stoomgemaal gebouwd bij Dreumel ter verbetering van de waterafvoer van het laagste deel van het gebied, de Molenpolder. Nadien, in de periode na de grote overstroming van 1861, werd daarnaast het Wamels gemaal gebouwd en werden er ook bij Alphen de Schans, Maasbommel en bij Blauwe sluis stoomgemalen gebouwd. Als laatste werd in 1918 het stoomgemaal bij Appeltern gebouwd.

Overstroming van 1926 en de daaropvolgende Maasverbetering

Na de overstroming van 1926 zijn de Maaswerken uitgevoerd ten behoeve van de hoogwaterveiligheid en ter verbetering van de bevaarbaarheid van de Maas. De Maas is daarbij recht getrokken en daardoor 20 km korter geworden. Door deze Maaswerken ligt de Tuut niet meer direct aan de Maas, maar is via een tussenkolk met een duiker met de Maas verbonden.

Bij Grave en Lith zijn stuwen gebouwd op de Maas ook bij een geringe aanvoer op peil te kunnen houden. De stuw bij Grave was ook noodzakelijk om het in 1927 gegraven Maas-Waal kanaal op peil te kunnen houden (zoals bleek bij het vernielen van de stuw bij Grave in 2017 door een schipper op dwaalspoor).

Ruilverkaveling

In 1949 is de ruilverkaveling van het westelijke deel van het Land van Maas en Waal gestart. De eerste grote ruilverkaveling in Nederland en een voorbeeld voor veel latere ruilverkavelingen. In 1962 startte de ruilverkaveling van het oostelijke deel van het Land van Maas en Waal. Bij deze ruilverkavelingen is de waterhuishouding ingrijpend op de schop gegaan en aanzienlijk verbeterd. Er werd een nieuwe uitmonding van de Oude Wetering gegraven naar et nieuwe gemaal Quarles van Ufford bij Alphen Moordhuizen. Dit gemaal nam de bemaling van het grootste deel van het gebied over van de stoomgemalen bij Dreumel, Alphen en Maasbommel. Alleen het stoomgemaal bij Appeltern bleef vooreerst in gebruik voor het bemalen van het zuid-oostelijk deel van het gebied. Daarmee werd 700 jaar na dato het plan van Graaf Reinoud II eindelijk uitgevoerd. In 1967 is ook bij Appeltern een nieuw gemaal gebouwd, het dieselgemaal Bloemers dat in 2004 geëlektrificeerd is. In die tijd is een verbinding gegraven tussen de Nieuwe en de Oude Wetering bezuiden Ewijk. De Nieuwe wetering verzorgt sindsdien de afwatering van het gehele oostelijke deel van het Land van Maas en Waal en van het Rijk van Nijmegen.

Hoogwater 1995

Na het hoogwater van 1995 zijn in het kader van het Deltaplan Grote Rivieren de dijken rond het Land van Maas en Waal verhoogd en versterkt. In aanvulling daarop zijn en worden er bij Batenburg, Maasbommel en Appeltern nevengeulen aangelegd ter verbetering van de waterafvoer van de Maas.