Geografie van het land van Maas en Waal

Uit tutiwiki
Versie door Goof (overleg | bijdragen) op 16 sep 2017 om 07:20
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Algemeen

Het Land van Maas en Waal is de streek gelegen tussen de Maas en de Waal, ten oosten van de Sluis St Andries in Heerewaarden en ten westen van het Maas-Waal kanaal. De streek omvat twee gemeenten geheel en twee gemeenten gedeeltelijk. De gemeente West Maas en Waal met de dorpen, Dreumel, Wamel, Beneden Leeuwen, Boven Leeuwen aan de Waalkant en de dorpen Alphen aan de Maas, Maasbommel, Altforst en Appeltern aan de Maaskant. De gemeente Druten met de dorpen Druten, Puiflijk en Deest aan de Waalkant en Horssen in het centrum van het gebied. Verder maakt ook het tot de gemeente Beuningen behorende dorp Ewijk deel uit van het Land van Maas en Waal. Hetzelfde geldt voor de dorpen Bergharen en Niftrik en het historische stadje Batenburg die behoren tot de gemeente Wijchen. De streek telt ca 50.000 inwoners, waarvan een groot deel werkt buiten het gebied. De landbouw; melkveehouderij, varkenshouderij, enige akkerbouw en fruitteelt is de belangrijkst grondgebruiker in het gebied. De laatste decennia breidt de fruitteelt zich uit, vooral de teelt van kersen onder overkappingen. Aan de Maaskant is recreatie een belangrijke bestaansbron en aan de Waalkant is er enige bedrijvigheid, vooral metaalindustrie. In Deest staat de historische Deester pannenfabriek, de laatste nog werkende steenfabriek in Maas en Waal.

Landschap

Het land van Maas en Waal is gevormd door de rivieren. De diepere ondergrond van het gebied bestaat hoofdzakelijk uit zand en grind afzettingen, gevormd in de tijd dat de vrij vlechtende en meanderende rivieren hun sediment in het gebied afzetten. Nadien is daarover in de middeleeuwen, met name de periode voor het jaar 1000 een op sommige plaatsen een meters dik dek van rivierklei afgezet. Gedurende de menselijke occupatie na ongeveer 900 zijn de rivieren steeds verder ingetoomd en tenslotte omstreeks 1400 geheel bedijkt. Het gebied wordt nu gekenmerkt door de dorpen langs de randen van het gebied nabij de dijken op oeverwalgronden terwijl het centrum van het gebied van oorsprong bestaat uit komgronden met zware komklei of katteklei. Deze gronden zijn pas in het kader van de ruilverkaveling van na 1949 ontgonnen. Van zuid-oost nabij Overasselt naar noord-west bij Puiflijk loopt er een reeks stuifduinen door het gebied ontstaan door verstuivingen van oeverzand langs het Wijchens maasje een loop van de Maas die na de romeinse tijd verland is. De oeverwallen zijn grotendeels bebouwd met daarop her en der fruitteelt. Het komgebied bestaat hoofzakelijk uit weide en akkergrond (vooral maïs) terwijl de stuifduinen voor het grootste deel bebost zijn. Langs de Waal zijn er een aantal wielen, onder andere bij Leeuwen terwijl er langs de Maas enkele oeverwaldoorbraken (crevasses) te vinden zijn, onder meer bij Appeltern (Spikswiel) en bij Overasselt (Molenwiel). Delen van de maasuiterwaarden zijn ontzand, bij voorbeeld bij Wijchen, Appeltern (Gouden Ham) en bij Alphen. Ook in het binnendijkse gebied zijn er ontzandingen, met name ten zuiden en ten oosten van Deest waar een grote ontzanding in ontwikkeling is. Onder meer bij Batenburg, tegenover Appeltern en bij Maasbommel zijn er in de uiterwaard nevengeulen gegraven ter verbetering van de waterafvoer van de Maas en ten behoeve van natuurontwikkeling.

Geschiedenis

De eerste sporen van menselijke occupatie in het Land van Maas en Waal stammen uit de vroege steentijd. Een voorbeeld daarvan zijn de vuursteenwerkplaatsen uit omstreeks 8800 v.Chr. die nabij Bergharen zijn opgegraven. De bij Maren Kessel in de uitwaarwaard van de Maas gevonden sporen van de slag van Julius Caesar met de Tencteris en Usipetes in 52 v.Chr. wijzen op de occupatie van Maas en Waal door Germaanse stammen. In het jaar 12 v.Chr. stichtten de Romeinen bij Nijmegen een versterkte legerplaats. Daarnaast ontwikkelde zich een nederzetting, Oppidum Batavorum, de oorsprong van de Stad Nijmegen. In de Romeinse tijd waren er meerdere nederzettingen en villa’s in Maas en Waal, onder meer bij Druten, bij Appeltern en bij De Ret in Beneden Leeuwen. De Koningstraat aan de Waalkant volgt het tracé van de oorspronkelijke Romeinse verbindingsweg langs de Limes.

Na de Romeinse tijd in Maas en Waal nagenoeg geheel verlaten, mede als gevolg van toenemende rivierdynamiek. In de Merovingische tijd start de hervestiging in het gebied vanuit het oosten, gevolgd door de kerstening van de bewoners door St. Bonifatius. De Crypte van de kerk van Alphen stamt mogelijk uit e Karolingische tijd, omstreeks 800. De stichting van dorpen en stadjes als Appeltern, Altforst en Maasbommel kan gedateerd worden omstreeks het jaar 900. De toren van de hervormde kerk te Appeltern is omstreeks 1040 gebouwd.

Vanaf ongeveer 1000 worden er dwarsdijken aangelegd in het gebied, als de Walstraat-Mekkersteeg-Molenstraat- Scharenburg tussen Appeltern en Druten, en de Teersdijk tussen Alverna en Beuningen. Ook worden en kades langs de komgronden gelegd, zogenaamde beringen om wateroverlast vanuit het komgebied tegen te gaan. Vanaf ongeveer 1100 worden de dorpspolders ook aan de rivierzijde bedijkt. Omstreeks 1500 wordt de dijkring gesloten. In 1600 wordt de dijkring onder leiding van Jacob Mom hersteld.

Het Land van Maas en Waal was lange tijd de grens tussen de Republiek der Zeven Provinciën en de Spaanse Nederlanden. In de tachtigjarige oorlog was het Land van Maas en Waal dan ook meermaals het slagveld van de strijd tussen het Staatse leger en de Spanjaarden. Door plunderingen, brandschattingen en de last van de bezettende troepen raakte het gebied bijna geheel ontvolkt. Vervolgens vond er in de 17e eeuw een godsdienststrijd plaats tussen Hervormeden en katholieken. Ook aan het eind van de 18e eeuw, bij de inval van de patriotten en de Fransen en het verdrijven van de Oranjes is er in Maas en Waal bij Blauwe Sluis en bij Puiflijk Edenoord slag geleverd. Aan het eind van de tweede wereldoorlog, van september 1944 tot mei 1945 was Maas en Waal frontgebied.

In de 18e en de 19e eeuw was er sprake van toenemende wateroverlast in Maas en Waal. Tientallen malen zijn de dijken doorgebroken, vaak als gevolg van kruiende ijs. Door de overlast van regenwater en kwelwater verslechterde de situatie verder, met als gevolg een steeds verder gaande verarming van het gebied. In 19e eeuw en grootste deel van de 20e eeuw, tot de zeventiger jaren was het Land van Maas en Waal de armste streek van Nederland. Pas na de tweede wereldoorlog, na de ruilverkavelingen is de situatie ten goede gekeerd, nadat grote ingrepen in de waterhuishouding als de bouw van de stoomgemalen, het scheiden van de Maas en de Waal en de Maaswerken daarvoor de grondslag hadden gelegd.

Waterhuishouding

Het gebied tussen Maas en Waal heeft de vorm van een schuin liggende badkuip. De rivierdijken langs de Maas en de Waal zijn de hoge randen van de badkuip, en het westelijke gedeelte tussen Alphen en Dreumel is het laagste deel, het afvoerputje. Het gebied bij Alphen ligt zo’n 4 meter lager dan het oostelijke deel van Maas en Waal tussen Bergharen, Beuningen en Wijchen. Het rivierpeil van de Maas en de Waal ligt ’s winters rond de 6 meter + NAP. Bedenk daarbij dat de polder nabij Alphen op een hoogte ligt van 3,5 meter + NAP en het is duidelijk dat de afwatering van het gebied tussen Maas en Waal van oudsher problematisch is, vooral van het laag gelegen westelijke deel. Het overtollige water moest vroeger met natuurlijk verval worden afgevoerd naar de rivieren. Omdat water, lastig genoeg, alleen maar van hoog naar laag stroomt, en het peil van de Maas over het algemeen wat lager is dan het peil van de Waal, lopen de weteringen van oost naar west door het gebied en monden ze uit in de Maas. Het gevolg daarvan is dat de oostelijke delen van Maas en Waal hun water lozen op de polders in het westen, die het vervolgens weer moesten zien kwijt te raken op de Maas. Dat lukte alleen bij laag water van de Maas. In de winter, als de meeste regen valt en het meeste water moet worden afgevoerd, is het peil van de Maas (een regenrivier) juist hoog. Daardoor is de afvoer vaak moeizaam of zelfs in het geheel niet mogelijk. Het gevolg daarvan is wateroverlast. De lage komgronden in het midden en westen van het gebied stonden soms wel 6 maanden per jaar onder water. Prima voor de rijstteelt, als ons klimaat daar tenminste geschikt voor zou zijn geweest, maar slecht voor de teelt van graan en aardappelen of voor de beweiding van vee. Ruzies tussen de oostelijke en de westelijke dorpen zijn door de natuurlijke ligging van het gebied slecht te voorkomen. De geschiedenisboeken en rechtbankverslagen staan daar dan ook vol mee. Het uitgangspunt van de waterbeheersing was: ‘wie het water deert, die het water keert’. Anders gezegd de hooggelegen dorpen moesten zelf hun water zien te lozen en mochten het niet dumpen in het lager gelegen gebied, waar water van nature zijn weg naar zoekt. Door de ligging en vorm van het gebied liggen de weteringen in het lage middendeel en lopen van oost naar west, zodat het westen vroeg of laat het water van het oostelijke deel moet afvoeren. Daarover en over de kosten van de daarvoor te treffen voorzieningen is er eeuwen ruzie gemaakt en geprocedeerd. Juist daardoor weten we zo veel over de waterstaatsgeschiedenis van het gebied.

Hiervoor werden de weteringen al genoemd. Er zijn er meerdere, maar vanouds is de belangrijkste de Oude of Rijks Wetering, die van het broekland (moeras) bezuiden Ewijk loopt naar de Schans tussen Alphen en Maasbommel. De Oude Wetering wordt al genoemd in 1262. Daarnaast is er de Nieuwe Wetering, van Hatert in Nijmegen naar Appeltern. Zo nieuw als de naam suggereert is die wetering echter niet. In 1321 schreef Graaf Reinoud II van Gelre een dijkbrief waarin hij met een zeer vooruitziende blik de waterhuishouding in Maas en Waal regelde: ‘Des maandags, den dertienden dag nadat men schrijft Epiphania Domini’ (12 januari) de Dijkbrief ‘aan die van tusschen Maas en Waal; dat de landen van het Rijk van Nijmegen en van dezen ambten eene bedijking en wetering vorderen en daarom dijkgraaf en heemraden gesteld heeft, maar ook bepaalt op welken plaatzen de weteringen zullen worden gegraven en hoe de kosten daartoe zullen uitvindig gemaakt worden’. Ten aanzien van de plaats van de Nieuwe Wetering bepaalde hij: dat de tweede grote wetering in het land tussen Maas en Waal zou moeten lopen "van Appelteren tot in de Haerenre Meer (het moerasgebied ten zuiden van Bergharen) ende voert op alzoe veer als den heymraedt s'Landtz orbaer dunckt". De wetering werd — waarschijnlijk nog in de 14e eeuw — gelegd vanaf de Tuut in Appeltern tot in het Harense Meer. Vandaar is de wetering - mogelijk wat later - kaarsrecht door de broeklanden heen doorgetrokken in oostelijke richting tot aan de Palkersdijk. In die Palkersdijk werd een sluisje gelegd, het z.g. Palicker schutlaken, waar het water vanuit het Neerbosse en het Teerse broek op min of meer natuurlijke wijze naar toe vloeide. Het benedenstuk van deze wetering, d.w.z. het gedeelte van de Tuut tot ongeveer het Ewijkse broek, is hoogstwaarschijnlijk gelegd in een van nature al bestaand tracé, doch het bovenstuk ervan doorsnijdt de oude perceelsgrenzen en is dus volledig gegraven. Evenals hij dat voor de Oude Wetering voorschreef, moesten er naar de mening van graaf Reinald ook in deze wetering drie schutlakens (keersluizen)worden gelegd. Die moesten respectievelijk liggen "boeuven der Tuyt daer 't gerycht van Apelteren uytgaet", „tusschen Haeren ende Hernen" en „boeuven Wesel inden broeck daer den hemraet des Lants oirber dunckt". Zeker is echter slechts, dat dit derde en bovenste schutlaken inderdaad is gelegd.

Ten aanzien van de Oude Wetering bepaalde Reinoud II dat die door moest lopen naar de ‘Droemeler’(Dreumelse) sluize en daar moest lossen op de Maas. Die oplossing is pas in de vorige eeuw gerealiseerd, want de benedendorpen Alphen en Dreumel hadden er begrijpelijkerwijs weinig zin in om ook al het water van de bovendorpen te moeten afvoeren. Zij wisten de wetering uit hun deel van de polder te weren en de bovendorpen te dwingen tot afvoer van het water via de Rijkswetering en de sluis bij De Schans, tussen Maasbommel en Alphen. Daardoor had Maasbommel veel wateroverlast en die plaats wist af te dwingen dat er een nieuwe wetering kwam, de Blauwe of Sochtelse wetering met een sluis bij Blauwe Sluis. Die wetering en sluis hebben nooit goed gewerkt. Dat leidde tot veel wateroverlast in het hele gebied. Al met al was die oplossing nog slechter dan de eerdere oplossing met de waterafvoer via Maasbommel. De Molenpolder tussen Alphen en Dreumel kreeg een eigen afwatering en eigen sluizen voor de waterafvoer naar de Maas. Die sluizen bestonden al in 1294. Ze getuigen van de vroege bedijking van dit deel van het gebied.

In 1846 werd het eerste stoomgemaal gebouwd bij Dreumel ter verbetering van de waterafvoer van het laagste deel van het gebied, de Molenpolder. Nadien, in de periode na de grote overstroming van 1861, werd daarnaast het Wamels gemaal gebouwd en werden er ok bij Alphen de Schans, Maasbommel en bij Blauwe sluis stoomgemalen gebouwd. Als laatste werd in 1918 het stoomgemaal bij Appeltern gebouwd.

Na de overstroming van 1926 zijn de Maaswerken uitgevoerd ten behoeve van de hoogwaterveiligheid en ter verbetering van e bevaarbaarheid van de Maas. De Maas is daarbij recht getrokken en daardoor 20 km korter geworden. Bij Grave en Lith zijn stuwen gebouwd op de Maas ook bij een geringe aanvoer op peil te kunnen houden. De stuw bij Grave was ok noodzakelijk om het in 1927 gegraven Maas-Waal kanaal op peil te kunnen houden (zoals bleek bij het vernielen van de stuw bij Grave in 2017 door een schipper op dwaalspoor)

In 1949 is de ruilverkaveling van het westelijke deel van het Land van Maas en Waal gestart. De eerste grote ruilverkaveling in Nederland en een voorbeeld voor veel latere ruilverkavelingen. In 1962 startte de ruilverkaveling van het oostelijke deel van het Land van Maas en Waal. Bij deze ruilverkavelingen is de waterhuishouding ingrijpend op de schop gegaan en aanzienlijk verbeterd. Er werd een nieuwe uitmonding van de Oude Wetering gegraven naar et nieuwe gemaal Quarles van Ufford bij Alphen Moordhuizen. Dit gemaal nam de bemaling van het grootste deel van het gebied over van de stoomgemalen bij Dreumel, Alphen en Maasbommel. Alleen het stoomgemaal bij Appeltern bleef vooreerst in gebruik voor het bemalen van het zuid-oostelijk deel van het gebied. Daarmee werd 700 jaar na dato het plan van Graaf Reinoud II eindelijk uitgevoerd. In 1967 is ook bij Appeltern een nieuw gemaal gebouwd het dieselgemaal Bloemers dat in 2004 geëlectrificeeerd is. In die tijd is een verbinding gegraven tussen de Nieuwe en de Oude Wetering bezuiden Ewijk. De Nieuwe wetering verzorgt sindsdien de afwatering van het gehele oostelijke deel van het Land van Maas en Waal en van het Rijk van Nijmegen.

Na het hoogwater van 1995 zijn in het kader van het Deltaplan Grote Rivieren de dijken rond het Land van Maas en Waal verhoogd en versterkt. In aanvulling daarop zijn en worden er bij Batenburg, Maasbommel en Appeltern nevengeulen aangelegd ter verbetering van de waterafvoer van de Maas.